Dit is het eerste boek (224 p.) van Désanne van Brederode
dat ik las (hoewel haar debuut Ave verum corpus al jarenlang in m’n kast staat) en ik vond
het mooi. Al was dat meer ondanks dan dank zij het christelijke aspect
van het verhaal, dat best dominant is en de zaak er voor mij niet
begrijpelijker op maakte. Niet omdat ik te weinig van religie weet, denk ik,
want met m’n katholieke opvoeding kwam ik een heel eind. Wel (of: dus?) was het
zo dat ik aan het eind van het boek eigenlijk alleen maar enorm kwaad was over
de zogenaamde christelijkheid van de twee hoofdpersonen uit het verhaal. Dat
zijn Maurice Benders en Sarah Mijland, hij een succesvolle BN-ner-achtige
kunstenaar en zij de streng christelijke (gristelijke) burgemeester van
Amsterdam (dat gegeven is natuurlijk nogal vergezocht, ik had er hierdoor in
het begin van het boek moeite mee in het verhaal te komen). En die vallen als
een blok voor elkaar. Ondanks, maar toch ook wel dankzij hun geloof. Want
vooral Maurice meent dat de relatie tussen hem en Sara (die braaf
platonisch
blijft) door god zo bedoeld moet zijn. Terwijl hij toch heel gelukkig getrouwd
is met Henriëtte en houdt van hun zoon Thomas. Maar ja, Maurice en Sara laten
zich aanvankelijk geen strobreed in de weg leggen door religieuze overwegingen
over de heiligheid van het huwelijk of dergelijke, laat staan dat wereldse
overweging over trouw aan je geliefde en eerlijkheid hun veel parten spelen.
Nou ja, die gedachten spelen hun wel parten, maar ja, de ‘liefde’ is sterker. En
dat is wat me aan het eind van het boek zo kwaad maakte: het verhaal gaat
steeds over de worsteling die Maurice en Sara doormaken, omdat ze heus wel
weten dat het tegenover hun geliefden niet goed is wat ze doen, maar het
eindigt er desondanks mee dat ze voor elkaar kiezen. Mooie hogere gedachten
over het geloof hebben hen dus niet op het recht pad kunnen houden en sterker
nog: hun geloof lijkt een excuus te vormen om hun liefde voor elkaar zwaarder
te laten tellen dan de wereldlijke menselijk trouw. Grr. En jammer is dus ook dat
die liefde eigenlijk nergens echt overtuigend op de lezer – dat geldt althans
voor mij – wordt overgebracht. Mij werd wel duidelijk dat Maurice – wiens leven
zich geheel in een seculiere wereld afspeelt maar die tijdens zijn Brabants
jeugd gelovig is geworden - in Sara een soulmate vond in het geloof en dat
Maurice voor Sara niet alleen een interessante gesprekspartner is over kunst,
maar ook een mede-gelovige in een wereld waarin voor een gelovige burgemeester
van Amsterdam niet veel plaats is. Maar was dat liefde? (Over Maurice: “Maar hij had het verstaan,
hij had gebloosd omdat hij het duidelijk had verstaan: ze was verliefd. Op hem.
Zij. Sara Mijland. Mevrouw de burgemeester. Mevrouw de gggristelijke
burgemeester.” - p. 149 – alsof het feit dat ze burgemeester is haar voor hem
aantrekkelijker maakt, ook al niet zo’n gelovig idee, lijkt me). Erg heftig
kwam het op mij in ieder geval nergens over. Dat was anders bij het verhaal
over zoon Thomas, als die eindelijk uitspreekt hoe miskend door zijn vader hij
zich heeft gevoeld omdat zijn jeugdvriendje Marlon (dat bij hem thuis een goed
vriendje leek maar hem op school pestte) altijd zijn vaders aandacht opeiste en
ook overal met die geweldige vader van Thomas liep te geuren. En bij het diepe
verdriet van de moeder van Marlon, die haar zoon heeft verloren doordat er iets
mis is gegaan met een partydrug. Deze verhalen heeft Van Brederode prachtig en
aangrijpend opgeschreven. En ook de stukken over kunst spraken me aan. Die gaan
onder meer over Dante (daar kun je me bij wijze van spreken altijd voor wakker
maken) en over het gedicht De stilte van de wereld voor Bach. Ik wist eerlijk
gezegd niet dat dat een gedicht was, maar heb enige tijd een film gezien met
die titel, dus ken het concept, en het raakt me. Daarnaast speelt het ‘kijk
niet om’ uit de bijbel (Lot) en de Griekse mythen (Orpheus) een belangrijke
rol. Mooi gedaan, het verweven van die symboliek met het verhaal. En ook
schrijft Van Brederode heel mooi en inventief: vooral het aantal woorden voor kleuren die ze in het
boek gebruikt vielen me op. Des te jammerder, dus, dat ik de betekenis van de gekleurde
bladzijden tussen de onderdelen van het boek niet begreep. Ik heb wel diverse
malen het internet heb geraadpleegd over de betekenis van die – liturgische – kleuren,
maar het lukte me niet de relatie tussen die betekenis en de verschillende
delen van het boek te leggen.
Enkele citaten:
“Zoals hij in zijn latere leven kon genieten van de genegenheid die kon ontstaan tussen bewonderaars van dezelfde kunstwerken, onmiddellijk, bij het noemen van een titel of de naam van de maker alleen al, zo genoot hij als achtjarige van de verstandhouding die er toch tussen de priester en hemzelf moest zijn; ze deelden het ontzag voor het kruis met het zilveren lichaam eraan. “ (p. 80).
(Met dat over die kunst ben ik het dus helemaal eens).
“Zoals hij in zijn latere leven kon genieten van de genegenheid die kon ontstaan tussen bewonderaars van dezelfde kunstwerken, onmiddellijk, bij het noemen van een titel of de naam van de maker alleen al, zo genoot hij als achtjarige van de verstandhouding die er toch tussen de priester en hemzelf moest zijn; ze deelden het ontzag voor het kruis met het zilveren lichaam eraan. “ (p. 80).
(Met dat over die kunst ben ik het dus helemaal eens).
“Ook Sara had naar haar sokken gekeken. Stomme, knalrode,
wollen wandelsokken. Hoe ze die ooit bij een sportzaak had gekocht, twee paar
voor hem, twee paar voor haar, we houden
erg van lopen. Terwijl ze ook voor zichzelf liever groene had gekozen, had
ze destijds de rode afgerekend – alles beter dan uniseks.” (p. 97)
(Dat ik dit heb gemarkeerd heeft eigenlijk niets met het boek te maken. Onlangs kreeg ik met m’n zusje bijna ruzie over dat ‘alles beter dan uniseks’: mijn zusje onderschreef dat zeer fel, terwijl het mij niets zegt: als je allebei groene sokken wilt, dan kóóp je toch gewoon allebei groene sokken? Dan heb je wat je hebben wilt, en wat kan het nou schelen wat anderen ervan vinden?).
(Dat ik dit heb gemarkeerd heeft eigenlijk niets met het boek te maken. Onlangs kreeg ik met m’n zusje bijna ruzie over dat ‘alles beter dan uniseks’: mijn zusje onderschreef dat zeer fel, terwijl het mij niets zegt: als je allebei groene sokken wilt, dan kóóp je toch gewoon allebei groene sokken? Dan heb je wat je hebben wilt, en wat kan het nou schelen wat anderen ervan vinden?).
“Een witte roos. Niet geelwit, roomwit of champagnewit. Niet
beigewit, aspergewit, papierwit, witlofwit. Niet tandenwit, niet parelwit, niet
sneeuwwit, wolwit, zilver badschuimwit of grauwblauw wolkenwit; het rozenwit
was van het allerwitste groen gemaakt.” (p. 108)
“Zeker wanneer het had geregend, en het leek alsof je voeten
bij iedere stap een geur uit het zand loswoelden. De muffe, rokerige walm van schimmels
en te lang getrokken thee die de verteerde herfstbladeren van vorig jaar
verspreidden, gemengd met het kruidige, rinse van jong, dun, wazig nog,
zonzoekend gras.” (p. 123)
“Want de rouwende Orpheus mag van de goden, als de eerste
sterveling, zijn bruid terughalen uit de onderwereld. Mits hij op hun
gezamenlijke terugtocht uit de Hades niet omkijkt om zich ervan te vergewissen
dat Eurydice nog steeds achter hem aan loopt. En ja, dat doet hij toch.
Brandend van ongeloof, verlangen en geluk. Waardoor hij haar opnieuw verliest,
ditmaal voorgoed. Zie ook niet om in
liefde – dat kon de boodschap zijn.” (p. 127)
(En dat was de boodschap, althans het thema van het boek, en het is wat er met Maurice gebeurt – hij kijkt tóch om).
(En dat was de boodschap, althans het thema van het boek, en het is wat er met Maurice gebeurt – hij kijkt tóch om).
Dit vond ik wel mooi gezegd over het geloof van Maurice:
“Maar het was niet dit geloof dat hem verplichtte tot dankbaarheid – het was dankbaarheid die hem, hoe losjes ook, verplichtte tot geloof. Een gebed begon zelden met het aanroepen van God, Maria, Jezus of de aartsengel Michaël, maar eindigde wel altijd bij hen, alsof zijn woorden onmiddellijk sporten van een ladder waren geworden, waarover hij moeiteloos naar boven had kunnen klimmen, de verte, de eeuwigheid in, waar het weidse uitzicht was en je gedachten vrij waren om te kiezen tussen zelfbeklag en de hoop, het verlangen, altijd ’Ja!’ te kunnen blijven zeggen tegen je leven, zelfs al had je hiervan maar zo bitter weinig in eigen hand.” (p. 146).
En dan over dat van Sara:“Maar het was niet dit geloof dat hem verplichtte tot dankbaarheid – het was dankbaarheid die hem, hoe losjes ook, verplichtte tot geloof. Een gebed begon zelden met het aanroepen van God, Maria, Jezus of de aartsengel Michaël, maar eindigde wel altijd bij hen, alsof zijn woorden onmiddellijk sporten van een ladder waren geworden, waarover hij moeiteloos naar boven had kunnen klimmen, de verte, de eeuwigheid in, waar het weidse uitzicht was en je gedachten vrij waren om te kiezen tussen zelfbeklag en de hoop, het verlangen, altijd ’Ja!’ te kunnen blijven zeggen tegen je leven, zelfs al had je hiervan maar zo bitter weinig in eigen hand.” (p. 146).
“Wierookdamp gevuld met honderden kleine kaarslichtjes, met de schaduwen van de uitbundig beschilderde zuurstokpilaren, met gregoriaanse echo’s. Er bleef veel af te dingen op dat geloof – als het al geloof mocht heten – , maar het was haar voorgekomen dat de katholieke eucharistieviering een leemte in haarzelf , in haar hart, aan het licht had gebracht waarvan ze eerder alleen een vermoeden had gehad.” (p. 194).
Geen opmerkingen:
Een reactie posten