Outside of a cat, a book is woman's best friend. Inside of a cat it's too dark to read


zondag 3 juni 2012

De opwindvogelkronieken – Haruki Murakami


Dit boek las ik omdat het maandboek was van de boekgrrls. Dit schreef ik erover aan hen:

Oei, oei, grrls, vanwege de volgens mij hier volop aanwezige fans durf ik het bijna niet te zeggen, maar helaas vond ik dit niet echt een goed boek.
Ik mailde al eerder dat ik aan het boek was begonnen en dat het me aansprak. Dat was ook zo: het verhaal van/over Toru Okada, enkele jaren getrouwd, sinds kort eigenlijk huisman, die zijn kat kwijtraakt, op zoek gaat in de steeg achter zijn huis bij het huis met de put, daardoor in aanraking komt de schoolverzuimende puber May Kasahara, en ook nog eens zijn vrouw Kumiko kwijtraakt, intrigeerde me en maakte dat ik graag verder wilde lezen. En daarbij een leuke vondst: de opwindvogel, kiiiiii, kiiiiii, die de veren van de wereld opwindt, zodat ze doordraait. En dan aan het eind van deel een het lange maar bijzondere verhaal
van luitenant Mamiya over – voor de goede verstaander, de figuur die later in het boek Boris de Viller wordt genoemd. Dat schroefde de verwachtingen op: waar gaat dit verhaal heen? Maar helaas zakt het verhaal in deel twee van het boek maar mijn mening in als een plumpudding. Het wordt een herhaling van zetten en kent weinig voortgang. Wel neemt Toru zich op een gegeven moment voor om te vechten voor zijn huwelijk door Kumiko te gaan zoeken. Dat is meer daadkracht dan je tot dat moment van de man verwacht en als ik het uit het nawoord goed begrijp, is dat ook wat Murakami een belangrijk thema van het boek vindt: een man die actie onderneemt en doorzet. Nou ja, dat is ook zo, maar in deel drie wordt het verhaal wat mij betreft vooral een soort spannend en tegelijk nogal zweverig jongensboek. Het aantal absurdistische elementen dat Murakami in het verhaal verwerkt neemt steeds meer toe en maakt het verhaal steeds minder realistisch, zodat het voor mij steeds meer een soort ‘Pietje Bel tegen de boze buitenwereld’-karakter kreeg. Op de een of ander manier is de boosaardige broer van Kumiko, Noboru Wataya, de hoofdschuldige, en Toru meent dat te kunnen verklaren: “Ik weet niet op wat voor manier, maar in een bepaald stadium slaagde Noboru Wataya er opeens in om die gewelddadige krachten van hem oneindig te vergroten. hij leerde hoe hij die sterkere krachten via de televisie en ander media op de maatschappij kon richten, en hij gebruikt ze nu om iets naar buiten te trekken dat talloze mensen onbewust in de duisternis verborgen houden. Hij wil het voor zijn eigen politieke doeleinden gebruiken,en dat is levensgevaarlijk. Want wat hij naar buiten probeert te trekken, is door het Noodlot bezoedeld met bloed en geweld en staat in rechtstreeks verband met de donkerste diepten van de geschiedenis, en uiteindelijk zal het talloze mensen vernietigen en verloren doen gaan.’” (p. 815). Nou ja, wat een flauwe kul, zeg. Hier haakte ik echt af.
Dat doet er niet aan af dat ik vooral se scènes over de oorlog (bijvoorbeeld die in de dierentuin, en die in het kamp) wel erg goed en aangrijpend geschreven vond. Maar ook riepen deze ‘serieuze’ scènes, misschien door al het fantastische eromheen, bij mij enige irritatie op. Moeilijk uit te leggen. Zoiets als: is dit echt gebeurd? Dan mag je er niet mee spotten. Maar het is vast niet allemaal, of niet precies zo, gebeurd. Dan is het in, gelet op de onrealistische karakter van de rest van het boek, bijna spotten.
Goed, uiteindelijk heb ik deze enorme pil (inclusief de nawoorden - twee van de schrijver en  een van de vertaler, Jacques Westerhoven -  882 p.) toch uitgelezen, en dat vind ik best knap van mezelf. En hoewel ik het normaliter een gotspe zou vinden snap ik in dit geval dus eigenlijk de Amerikaanse uitgever wel, dat hij het boek liet inkorten. Terwijl ik door het nawoord van de vertaler ook weer begrijp dat sommige mensen door dit boek wél worden gegrepen: hij geeft een goede uitleg over de Japanse cultuur, eigen(aardig)heden van Murakami en betekenissen in het boek. Zoals dat de dierenarts een soort mechanisch wereldbeeld heeft (de mensen als opwindpoppen die hun handelingen verrichten zonder keuzes te kunnen maken, en doorlopen tot ze van de tafel vallen). Hij schrijft er wel bij dat je bij elke lezing van het boek méér ontdekt, en dat hij het boek wel tien keer heeft gelezen. Heel mooi, maar dat ben ik toch echt niet van plan ;-)
Wel nog enkele citaten:

Goede humor als Murakami schrijft over de wachtkamer van een ziekenhuis:
“Het vinyl van de bank was zo hard als een lijk met rigor mortis, en de lucht… Laat ik het zo stellen: als je te die inademde, liep je het gevaar zelf te moeten worden opgenomen. De tv stond altijd afgestemd op de stomste programma’s, en de koffie uit de automaat smaakte alsof ze er oude kranten in hadden gekookt. Iedereen keek er even somber en troosteloos. Als Edvard Munch illustraties had gemaakt voor een roman van Kafka, zouden ze er ongeveer zo hebben uitgezien – zo’n soort plaats was het. (p. 290)
(Dan kan met gelijk nog even van het hart dat ik het wat vervreemdend vond dat dit boek zo westers op me overkwam.  Als Murakami het bijvoorbeeld over kunst heeft, noemt vrijwel altijd westerse namen. En zelfs het eten lijkt westers: macaroni of spaghetti, en blokjes kaas bij de borrel. Die enkele keer dat het over noedels gaat, weegt daar niet tegen op. Maar ik ken Japan ook helemaal niet: misschien is het wel zo verwesterd…
 “De mensen denken allemaal dat de wereld wordt aangedreven door een veel mooier en groter en ingewikkelder mechanisme, maar dat is niet zo. In werkelijkheid is het de opwindvogel die van de ene plaats naar de andere vliegt en overal kleine veertjes opwindt om de wereld aan de gang te houden. Het zijn heel gewone veertjes, ongeveer zoals  ze bij speelgoed worden gebruikt, en je hoeft ze alleen maar op te winden. Maar het is alleen de opwindvogel die ze ziet.” (p. 405)
“Ik bedoel, ik hou niet zo van woordenboeken. Ik hou niet van hoe ze eruitzien, en ik hou niet van wat erin staat. Telkens als ik een woordenboek opendoe, kijk ik automatisch lelijk en dan denk ik van tjeetje, is het nou zó erg als je dit woord niet kent? Mensen als ik kunnen niet goed met woordenboeken overweg, wees nou eerlijk. Ik sla bijvoorbeeld het woord ‘notenbeits’ op, en wat krijg ik? ‘Beits om natuurlijk hout bruin te tinten.’ Nou ja zeg, wat heeft dat met mij te maken?” (p. 478).
Hier is May Kasahara aan het woord en het geeft misschien iets aan van waarom dit boek me niet aanspreekt. Ik kan dit niet volgen, want ik ben gek op woordenboeken. Taal heeft heel veel met mij te maken en natuurlijk is het niet erg als je een woord niet kent, ik vind het juist leuk om steeds meer worden te leren kennen. Of is dit ironie van Murakami? Woorden vormen taal, en taal schept verbanden en verbindingen, en zonder taal zou zijn hele boek er niet zijn…

Geen opmerkingen:

Een reactie posten