Outside of a cat, a book is woman's best friend. Inside of a cat it's too dark to read


zondag 3 juni 2012

Het roer kan nog zesmaal om – Maarten ‘t Hart


Dit boek (237 p.) uit 1984 behelst een soort thematische autobiografie van Maarten ‘t Hart en gaat, gelet op het jaar van uitkomen, over zijn jeugd en het begin van zijn doorbraak als schrijver. Ik vond een heerlijk om te lezen omdat ‘t Hart schrijft met de voor hem kenmerkende scherpe, relativerende humor. Daarnaast krijg je enig zicht op de kritiek die hij indertijd heeft moeten doorstaan (hij werd blijkbaar gezien als op geld beluste veelschrijver) en daardoor ook op zijn wat kleinzielig overkomende reactie daarop (niet Maarten is fout, maar de rest is fout; de waarheid ken ik niet, en ligt wellicht in het midden). Afijn, voor ‘t Hart liefhebbers – waar ik inmiddels toe behoor – is dit een heerlijk boek. Ook al omdat hij beschrijft hoe zijn
eerste boeken tot stand zijn gekomen en zijn ontvangen. Interessant om nog eens na te slaan als je een van die boeken (her)leest.

Een aantal citaten:
“Nooit ben ik somber geworden van enig literair werk, behalve dan van de boeken van de begaafde leugenaar Peter Handke.” (p. 42)
Vooral hilarisch als je zelf iets van Handke hebt gelezen. Ik deed ooit een poging, maar kon die niet volbrengen, zie
http://monalisa.weblog.nl/boek-niet-uitgelezen/op-een-donkere-nacht-verliet-ik-mijn-stille-huis-weggelegd-jaartotaal-5022/

Over Martin Ros:
Het is jammer dat ik niet alles wat hij voor mij bedenkt weet te realiseren, maar mijn boek over Ratten was zijn idee. Toen, die eerste keer, vond ik het maar vreemd dat een uitgever er zo kon uitzien als Martin Ros: klein, met loshangend krulhaar en een veel te groot hoofd, en een ongebreideld enthousiasme dat me haast funest leek voor iemand die bij het verschijnen van boeken toch ook op verkoopbaarheid moest letten. Ondertussen staat het wel vast dat ik nooit schrijver zou zijn geworden als hij er niet was geweest.” (p. 128/129)
(Ik citeer dit graag, want ik mis Ros’enthousiasme nog steeds bij de radioboekbesprekingen op de zaterdagochtend; zijn opvolgens kunnen hier niet aan tippen – al komt Arie Storm enigszins in de buurt).

Over een bezoek aan Zweden, waar hij was naar aanleiding van de vertaling van een van z’n boeken:
”Niemand was ten opzichte van mij bevooroordeeld. De recensies waren totaal anders van toon dan in Nederland. Niemand bejegende mij als een beroemdheid. Ik was weer een doodgraverszoon uit Maassluis die toevallig een boek had geschreven. O, dat verrukkelijke gevoel dat het roer tenminste nog eenmaal weer om kon!” (p. 142)

Over zijn hekel aan verenigingen en vergaderingen – die hij dus niet bezoekt:
”Toch ben ik juist op deze wijze niemand tot last. Als ik in de tijd dat anderen de vergadering van hun vereniging bezoeken, speurend naar beekpunge en zwarte sterns, moederziel alleen langs de Wijde Aa fiets (...) hoeft niemand ervoor te vrezen dat ik mijn stem in een vergadering zal verheffen om iets te zeggen waardoor het laatste agendapunt, de zogenaamde Sluiting, naar een later tijdstip verschoven wordt.” (p. 197)

Geen opmerkingen:

Een reactie posten