Outside of a cat, a book is woman's best friend. Inside of a cat it's too dark to read


vrijdag 16 maart 2012

De zondvloed – Jeroen Brouwers


Wat een mooi boek is dit! Het is wel een enorme pil  (791 p.), maar het lezen ervan is grotendeels puur genieten. Grotendeels, want de gedeelten over het ‘heden’ van de ik-figuur, een doodongelukkig schrijver die van zijn vrouw en kinderen is weggelopen naar een vochtig huis in een bos waarin hij vooral bezig is met het drinken van jenever (en met schrijven, dus), vond ik soms een beetje langdradig en niet zo aansprekend. De schrijver is hier een nare, seksueel gefrustreerde man vol zelfmedelijden. Geen figuur om met mee te leven dus, en des te knapper dat het grootste deel van het boek dat over deze periode uit het leven van de schrijver gaat, desondanks toch aanspreekt. Dat komt ongetwijfeld doordat Jeroen Brouwers ontzettend goed schrijft. Waardoor de gedeelten over de gelukkige tijd van de toen zevenjarige schrijver op Borneo, het drama van het afscheid van Indië en zijn hartvriendinnetje tikoes en de ongelukkige tijd op kostschool helemaal fenomenaal zijn . Door de stukken over Indië kreeg ik als lezer bijna heimwee naar dat land, hoewel ik er
toch nooit geweest ben. Overigens gaat het in De zondvloed alleen over de korte periode dat de schrijver (die erg veel wegheeft van Brouwers zelf) als ongeveer zevenjarige op Borneo woonde. Over de periode daarvoor gaan Het verzonkene (over het tempo doeloe voordat de aanwezigheid van de Nederlanders in Indië ter discussie werd gesteld) en Bezonken rood (over de tijd die de schrijver als klein kind in een jappenkamp doorbracht). Die boeken, die samen met De zondvloed  zijn opgenomen in de trilogie De Indiëromans, las ik jaren geleden en ik was er zeer van onder de indruk. Net als nu van De zondvloed, dus. Een boek dat verder moeilijk te beschrijven is. Het gaat wel over gebeurtenissen in het leven van de schrijver, waarbij heen en weer wordt geschakeld tussen de tijd op Borneo (Balikpapan), op  kostschool en in het huis in het bos, maar belangrijker is dat in alle verhalen ook gaan over het beleven van de werkelijkheid, van dromen en van herinneringen, van de tijd. (Het heen en weer springen in de tijd is trouwens goed te volgen omdat Brouwers een originele manier heeft om aan te geven hoe oud hij is: hij stelt dat na zeven jaar elke lichaamscel van de mens zich heeft vernieuwd, zodat je bijvoorbeeld als je 14 bent – de schrijver op kostschool – begint  aan je derde huid). Zo zou je het boek misschien beter kunnen kenschetsen aan de hand van woorden of gebeurtenissen die er steeds in terugkomen, zoals het tikken van de klok, de kalender aan een (eeuwenoude?) spijker aan de muur, de evenaar, omslagpunt, (foto)negatief, het langzaam opdoemen van het beeld van een zich ontwikkelende foto, verstrikt raken in een reep verband, of in een laken, of in een liaan, het symfonion: een van gevonden voorwerpen gebouwd muziekinstrument in de oetan (het oerwoud op Borneo) en later de aan een boom in het bos opgehangen lege jeneverflessen, je wereld meten door je stappen te tellen, spiegels, waterdruppels als uiteenspattende spiegels, vliegen en hun facetogen en jezelf en de gebeurtenissen van alle kanten bekijken, de telefoon die wordt omwikkeld om hem tot stilte te dwingen en de telefoon van een draad met lege blikjes aan de uiteinden waardoor je praat met tikoes die zich ongezien in de wildernis bevindt, de koude douche als straf – van de jappen en van de kostschoolmonniken, straf voor zelfbevrediging, gefrustreerde seksualiteit, frustratie vanwege het ongekend zijn als schrijver, dromen dat je als je oud bent Nobelprijswinnaar zult zijn. Hm, dit klinkt waarschijnlijk chaotisch maar beter weergeven wat dit boek is, kan ik niet.
Misschien werken citaten beter:

“Denk niet terug aan wie je kwijt bent
Die is toch heel iemand anders nu”
(Maleise pantun aan het begin van het eerste hoofdstuk over Balikpapan, p. 255).
 
“’Dat is nu een appel,’ zei mijn vader.
Pas sedertdien bestaat dat woord echt voor mij en is het een woord dat ‘gebeurt’, omdat ik weet wat het betekent. Daarvóór was ‘appel’ een sprookjeswoord in een van de verhalen van mijn moeder: Sneeuwwitje beet in de appel en viel dood op de grond.
(‘Wat is een appel, mam?’ ‘Een vrucht. Groeit in Holland aan de bomen.’) Groeien er in Holland zulke levensgevaarlijke vruchten aan de bomen?” (p. 507)

“Aan de bamboefluiten van het wondere muziekinstrument in het Geheime Schrijfhuis kwamen mettertijd knoppen en scheuten die tot bladeren uitgroeiden, iedere dag waren die bladeren groter; in de flessen van het carillon ontstonden lichtgevende schimmels en daaruit begonnen plantjes te voorschijn te komen die zich door de flessehalzen heen naar buiten wrongen; rondom de spaken van het fietswiel en de tientallen draden die alle onderdelen van het instrument met elkaar verbonden slingerden zich de uitlopers van woekerplanten, deze splitsten zich, verknoopten zich met elkaar, sommige begonnen bloemen te dragen; er kwam mos over de dingen, dat zich steeds minder gemakkelijk liet verwijderen, -
maar jij, zo spreekt de schrijver zichzelf toe, was er al mee opgehouden, te proberen het oerwoud tegen te houden.” (p. 511)

“Het bos is vervuld van geschreeuw, gekras, geklop, gefluit en alle andere benoembare geluiden, een heksenketel van stilte. Nu en dan beweegt er opeens van alles – er buitelt een kolonie apen door het hoogste groen – en op hetzelfde ogenblik is alles alweer tot onbeweeglijkheid verstard. Ook die onbeweeglijkheid is zo kolossaal dat het kan dat zij bestaat ondanks alles dat beweegt, er is niets dat niet beweegt. Alles dat ademt, alles dat alles aanraakt.” (p. 515)

“Dit is mijn manier van denken, in ieder geval mijn manier van kijken gebleven: er is nooit iets voltooid, alles blijft zich vanuit alle gezichtshoeken herhalen, opnieuw, opnieuw, opnieuw.” (p. 580)

“Er is maar één duisternis en maar één labyrint waarin die duisternis is opgetast.
Er is maar één verhaal, - dat echter op tal van manieren kan worden verteld.” (p. 625)

“Zomertijd. Wintertijd.
Europese Amerikaans, Tropentijd.
Onderwatertijd.
De tijd ondersteboven. De stilgezette tijd. (Dat is nu.) De tijd in spiegelbeeld. De verbeelde tijd.” (p. 735).
“Nu komt die trap, - waarin, bijna beneden, een ronde bocht zal blijken te zitten. Hij zal uit (…) treden blijken te bestaan. Al ben ik mij jarenlang blijven herinneren hoeveel treden, op zekere dag is ook deze wetenschap toch in de oerwouden kwijtgeraakt. Zich de dingen herinneren is niet hetzelfde als de dingen onthouden.” (p. 758)

“Als ik onder het raam door ren, slaat de regen kletterend over mij heen (‘het geluid van haat’)  en voel ik de druppels tegen mijn gezicht, - daaruit leid ik voor de zoveelste keer af dat ik niet droom, niet loop te slaapwandelen, niet iets anders meemaak, niet mezelf op een film zie: ik gebeur. In het binnenvallende tintloze schijnsel zie ik heel even dat ik een schaduw heb, - onmiddellijk hierna is die schaduw weer verdwenen.” (p. 763)

“Ik had spijkermaker moeten worden. Als ik dalijk dood ben, raakt al mijn geschrijf vergeten, maar aan een spijker die ik zou hebben gemaakt, zou men nog jaar na jaar de kalender kunnen ophangen. Nobelprijs voor metaalbewerking.” (p. 772)

En voor wie meer wil weten vond ik nog dit verslag op internet (met dank aan de schrijver daarvan):
http://www.zoekboekverslag.nl/boekverslag_incach.php?gid=10446

Geen opmerkingen:

Een reactie posten